“Vormsels, Beeldende Expressie, Kunst. De collectie Plokker”

12.05.2018 Publications

Liesbeth Reith publiceerde over Plokkers theorie: “Vormsels, Beeldende Expressie, Kunst. De collectie Plokker” in het boek Verborgen Werelden. Outsiderkunst in het Museum Dr. Guislain, Gent 2007.

Een citaat uit haar tekst:

“De psychiater Prof. dr. Johannes Herbert Plokker liet als een van de eersten in Nederland een atelier voor creatieve therapie inrichten. Dat gebeurde omstreeks 1955 in de inrichting ‘Hulp en Heil’. Zelf lid van een kring schilderende artsen, vond hij creatieve ontplooiing heel belangrijk. Plokker verdiepte zich in de revolutionaire ontwikkelingen in de moderne kunst van de vroege twintigste eeuw. Hij was zeer geboeid door Hans Prinzhorns Bildnerei der Geisteskranken en ontdekte daarbij dat kunst van psychiatrische patiënten een rijke inspiratiebron voor expressieve en surrealistische kunstenaars was.

Plokker heeft een voor zijn tijd bijzondere visie op creatieve therapie. Het schilderen, tekenen en boetseren beschouwt hij vooral als een bezigheidstherapie die de patiënt activeert en hem het gevoel geeft toch nog tot iets in staat te zijn. Dat versterkt zijn zelfvertrouwen. Hij is van mening dat deze therapie niet kan worden gebruikt voor de diagnose van het ziektebeeld. Wel kan de inhoud van een schilderij of tekening hulpmiddel zijn om heftige gevoelens, die de patiënt moeilijk onder woorden kan brengen, eerder te ontdekken. Hij denkt ook verslechtering of verbetering van de ziekte uit het werk te kunnen aflezen. In het atelier van Plokker liggen geen kunstboeken. Iedereen is vrij eigen onderwerpen en materialen te kiezen. Iedere patiënt die plezier heeft in beeldend werk, of hij of zij nu wel of geen talent heeft, is welkom. De begeleiders, onder wie ook Plokkers zuster Grace, hebben meestal een kunstzinnige achtergrond, maar het is niet de bedoeling de patiënten een kunstopleiding te geven. Deze vrije werkwijze, zonder doelgericht therapieprogramma, is in de psychiatrie van die tijd een unicum. Collega’s uit binnen- en buitenland komen kijken.

In 1962 promoveerde Plokker op zijn studie Geschonden Beeld: Beeldende expressie bij schizophrenen, waarvan een handelseditie in het Nederlands, Frans, Duits en Engels verscheen. Het boek opent met een aantal beschouwingen over schizofrenie, als achtergrondkennis voor de bespreking van een negentigtal beeldende uitingen van zijn patiënten in ‘Hulp en Heil’. Plokker mengt zich hiermee in een discussie over creativiteit, die men toen koppelde aan geestelijke vrijheid.

Hij schrijft: ‘Als men in het begrip ’creativiteit’ ook geestelijke vrijheid wil opnemen: een welbewust kiezen en herstructureren, dan zal men bij de meeste schizophrenielijders niet of nauwelijks van creativiteit kunnen spreken. Picasso kon trots zeggen: ‘Je place les choses selon mes amours.’ [Ik plaats de dingen zoals ik wil], een schizophrene patiënt kan hem dat niet nazeggen. Hier denkt Plokker wel erg in uitersten. De mens is altijd beperkt in zijn geestelijke vrijheid. Levensgeschiedenis en levensomstandigheden bepalen de wijze van uiten, en anders de lichamelijke en geestelijke conditie wel. Vrije keuze is een illusie.

‘De kunstenaar is kunstenaar uit hoofde van zijn bijzonder vermogen intuïtief vormen te herkennen, die symbolisch zijn voor de gevoelens’, aldus Plokker. Volgens hem ervaren schizofrenen allerlei zaken en voorvallen, die voor normale mensen geen speciale betekenis hebben, als sterk symbolisch. Voor een schizofreen kan bijvoorbeeld een stoel op hetzelfde moment twee betekenissen hebben: een gewone stoel om op te zitten, maar ook de beminde grootvader. De toeschouwer die deze zelfbedachte symbolen niet begrijpt, ontgaat veel van wat de patiënt in zijn werk uitdrukt.

J.H. Plokker collected some 1100 works of art, while working in the mental institution ‘Hulp en Heil’ and preparing his thesis “Artistic Self-Expression in Mental Disease”, 1963.

Plokker beschouwt Prinzhorns Bildnerei der Geisteskranken als een standaardwerk, ‘hoewel op veel punten verouderd’. In het hoofdstuk ‘Die Eigenart der schizophrener Gestaltung’ zet Prinzhorn uiteen dat bij schizofrenen het vormgevingsproces meestal vóór het eigenlijk creëren stopt. In gunstige gevallen kunnen er ongewild ware kunstwerken ontstaan. Plokker ondersteunt dit: ‘Werkelijke Kunst is echter veel meer dan de directe expressie […] Zij vraagt immers van die emoties een bepaalde vormgeving!’ Plokker wil de werken van schizofrene patiënten daarom geen kunst noemen, maar spreekt van ‘beeldende expressie’, ‘maaksels’ of ‘vormsels’. Maar in hoeverre heeft Plokker zijn promotoren uit de wereld van de psychiatrie naar de mond willen praten? Die waren toentertijd over het algemeen van mening dat schizofrenen überhaupt niet tot kunst in staat waren!”